‘Passend onderwijs’

‘Passend’ is dat onderwijs pas als ook het kind er beter van wordt.

Kinderen met een licht verstandelijke beperking naar een gewone school?
Laten we leren van het verleden en voorkomen dat ze achterop raken, schrijven Dorien Graas, Anika Bexkens en Mariëtte Huizinga.

Op 1 augustus is de Wet passend onderwijs precies een jaar van kracht. De wet bepaalt dat er voor ieder kind een passende plek in het onderwijs beschikbaar moet zijn. In de praktijk komt de invoering van passend onderwijs erop neer dat er steeds meer kinderen met, bijvoorbeeld, een licht verstandelijke beperking (LVB) in het regulier onderwijs terechtkomen. Kinderen met LVB zijn kinderen met een IQ tussen 50 en 85 en beperkingen in het (sociaal) aanpassingsvermogen. Het betreft ruim 29.000 jongeren, van wie zo’n 30 tot 40 procent voldoet aan de criteria van een psychiatrische stoornis. Hun zorgbehoefte is niet alleen groot, maar vaak ook nog eens moeilijk herkenbaar.

De Wet passend onderwijs heeft sociale inclusie (meedoen) als doel en gaat uit van de positieve werking van inclusief onderwijs. Maar vanwege hun beperkte aanpassingsvermogen ervaren veel LVB-leerlingen problemen in het regulier onderwijs. Zij hebben namelijk behoefte aan extra ondersteuning. Dat vraagt om zorgvuldigheid, deskundigheid en een stevige visie op de uitgangspunten van passend onderwijs aan kinderen met LVB, die opvallend genoeg op dit moment ontbreekt.

Hier kunnen we lessen trekken uit het verleden. Want de vraag hoe onderwijs voor alle leerlingen het beste vorm kan krijgen, is allesbehalve nieuw. De onderwijzers en (school)artsen van het eerste uur bogen zich er een eeuw geleden al over. Zij ijverden juist voor apart opgezet onderwijs, want participatie in de samenleving, zo meenden zij, kon pas plaatsvinden na jarenlang gescheiden en aangepast onderwijs.

De redenering hierachter was dat kinderen in het gescheiden onderwijs op eigen niveau en tempo de benodigde vaardigheden konden leren, die ze later nodig zouden hebben in de maatschappij.

Hierbij stonden het intellectuele vermogen van het kind en zijn sociale situatie – niet alleen het sociale aanpassingsvermogen, maar óók de aan- of afwezigheid van een gunstig sociaal vangnet – centraal. Dit staat in contrast met het huidige Passende Onderwijs waarbij juist wordt gekozen voor zo vroeg mogelijke integratie in de hoop dat dit de ontwikkelingsmogelijkheden en sociale inclusie van mensen met een LVB ten goede komt.

Daaruit spreekt een zeker optimisme dat wij van harte onderschrijven. Onze zorg is dat er onvoldoende aandacht is voor het proces waarlangs mensen met een LVB tot die ontwikkeling en sociale integratie moeten komen. Kinderen terugplaatsen in het regulier onderwijs is op zichzelf onvoldoende. Scholen en leerkrachten zijn volgens ons onvoldoende toegerust om dit proces zodanig te begeleiden dat het passend onderwijs niet alleen bezuinigingen, maar ook een meerwaarde oplevert voor de ontwikkeling van kinderen met een LVB. Dat zou het echte succes van passend onderwijs zijn.

Wat volgens ons nog ontbreekt, is een visie op ondersteuning van scholen, leerkrachten en ouders op drie gebieden. Ten eerste is vroegsignalering van problemen nodig, zodat hulp op tijd geboden kan worden. Een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van problemen bij kinderen met LVB is overvraging, waarvan sprake is als onderwijs én de sociale situatie niet goed aansluiten bij hun niveau. De kans hierop is groot, omdat aan de buitenkant niet te zien is of een kind een LVB heeft. In een steeds groter en heterogener wordende klas is dit een grote extra taak voor de leerkracht die zou kunnen afleiden van de hoofdtaak: onderwijs geven.

Wij denken dat de leerkracht daarom wel wat hulp kan gebruiken. Hiervoor stellen we een systeem voor met korte lijnen met de schoolpsycholoog/orthopedagoog die naast de leerkracht kan gaan staan en met behulp van coaching kan helpen om de ondersteuningsbehoefte van kinderen met LVB in kaart te brengen.

Daarnaast zou de leerkracht indien nodig via coaching vaardigheden kunnen ontwikkelen om tegemoet te komen aan specifieke behoeften van kinderen met LVB. Dit vraagt ook iets van de schoolleiding, die zou moeten zorgen voor een veilig en open schoolklimaat waarbinnen het nauw samenwerken met de schoolpsycholoog/orthopedagoog de norm is.

Ten tweede moeten mogelijke positieve effecten van passend onderwijs gewaarborgd zijn. Vaak genoemde potentiële voordelen van inclusief onderwijs zijn dat heterogeniteit in de klas leerprestaties bevordert en dat leerlingen leren omgaan met diversiteit zoals die in de maatschappij voorkomt.

Uit onderzoek blijkt dat het optreden van deze positieve effecten afhangt van de leerkracht: ziet hij het nut van inclusief onderwijs in en voelt hij zich vaardig genoeg om les te geven aan een inclusieve klas?

Ten derde moet sociale integratie in de klas en daarbuiten zeker gesteld zijn. Inclusief onderwijs kan de sociale integratie bevorderen, maar alleen als er expliciet aandacht voor is in het lesprogramma en het klassenklimaat. Het versterken van de relatie tussen leraar, leerling en ouders is daarvoor cruciaal. Ook de samenleving moet zich aanpassen om een gemeenschap te creëren waarin familie, buren, vrienden en collega’s voor mensen met een LVB de belangrijkste sociale kaders vormen om volwaardig te kunnen meedoen. Een dergelijke visie op integratie en sociale inclusie ligt heel dichtbij de visie op de transformatie van de huidige jeugdzorg en het passend onderwijs.

Met deze drie punten wordt een groot beroep op de leerkracht gedaan. Het rekening houden met inclusie blijkt veel stress te kunnen opleveren en wordt, in internationaal onderzoek, genoemd als een van de belangrijkste oorzaken van burn-outklachten onder leerkrachten.

Kortom, laat de leerkracht en school niet alles alleen uitzoeken, maar zorg voor een duidelijke visie op de vormgeving van het passend onderwijs voor kinderen met LVB. De professionalisering van de leerkracht op het gebied van LVB en het bevorderen van sociale inclusie in de klas en daarbuiten moeten centraal staan. Zorg voor korte lijnen naar schoolpsycholoog of orthopedagoog en coach de leerkracht om te gaan met de ondersteuningsbehoefte van de leerling met LVB. Alleen dan kan de leraar de spil vormen tussen kind, ouders, onderwijs en zorg – en alleen dan kan het passend onderwijs een succes worden.

Dorien Graas is historisch pedagoog, zelfstandig onderzoeker en adviseur ‘teambased jeugdhulp en passend onderwijs’.  Anika Bexkens is GZ-psycholoog en universitair docent ontwikkelings- en onder wijspsyc hologie aan de Universiteit Leiden en GGZ Delfland. Mariëtte Huizinga is universitair hoofddocent onderwijsneurwetenschap, VU Amsterdam.

Bron: NRC Handelsblad aug. 2015

Plaats een reactie