Hersenen van mensen met autisme

Hersenen van mensen met autisme worden minder snel oud. Mensen met autisme halen hun achterstand in als ze ouder worden. Er zijn zelfs aanwijzingen dat autisme hen beschermt tegen het verval van de hersenen.

De eerste persoon in de geschiedenis die ooit de diagnose autisme kreeg – de Amerikaan Donald Triplett – is nu 83 jaar oud. Zijn ontwikkeling verliep uitzonderlijk: werd hij aanvankelijk als ‘zwakzinnig’ weggezet in een instituut, uiteindelijk studeerde hij af aan de universiteit en werkte hij tot aan zijn pensioen bij een bank waar hij klanten soms begroette met hun rekeningnummer. „Al met al was de situatie voor Donald veel beter dan we hadden durven hopen”, schreef zijn moeder Mary Triplett toen haar zoon zesendertig jaar oud was aan psychiater Leo Kanner die in 1942 de diagnose had gesteld.

Tripletts bijzondere levensloop is uitvoerig beschreven, recentelijk weer in het vertaalde Amerikaanse boek Autisme. De vele gezichten van een stoornis van John Donvan en Caren Zucker. Hoe het andere ouderen met autisme vergaat is echter onbekend; autisme-onderzoekers richten hun blik het meest op kinderen en adolescenten. Maar daar komt nu in snel tempo verandering in, mede dankzij de Nederlandse hoogleraar Hilde Geurts van de Universiteit van Amsterdam, de afgelopen jaren verantwoordelijk voor een hele reeks onderzoeken naar ouderdom en autisme.

AUTISME NOG ALTIJD EEN MYSTERIE

Hoewel er grote verschillen bestaan tussen mensen met autisme, hebben zij een aantal kenmerken gemeen, zoals problemen op sociaal gebied. Autisme – voor een groot deel erfelijk bepaald – biedt ook voordelen, zoals oog voor detail.

Wat autisme precies is, is voor de wetenschap nog altijd een mysterie. Genenonderzoek heeft tot nu toe nog nauwelijks helderheid gebracht. Wel zijn er in het brein verschillen te zien op groepsniveau. Zo groeit het hersenvolume van veel mensen met autisme overmatig tot ongeveer het zesde levensjaar. Hierna lijkt de groei weer te vertragen met als waarschijnlijk gevolg een veranderde connectiviteit: veel lokale verbindingen in de verschillende hersendelen afzonderlijk, ten koste van het aantal verbindingen tussen van elkaar gelegen hersendelen.

Het gaat om een nieuw onderzoeksgebied waarvoor ook in het buitenland steeds meer belangstelling bestaat. Onlangs verscheen in Engeland het boek Autism Spectrum disorder in Mid and Later Life waarvan Geurts één van de auteurs is, samen met andere autisme-experts zoals de Britse Francesca Happé en Dermot Bowler. De teneur van het boek is overwegend somber – opvallend veel volwassenen met autisme kampen met werkloosheid, depressies en angsten – maar er valt ook opwinding in te bespeuren. Er lijkt namelijk iets ongewoons aan de hand te zijn met de hersenontwikkeling van mensen met autisme als zij ouder worden. Uit verschillende recente onderzoeken blijkt bijvoorbeeld dat zij hun aanvankelijke achterstand op veel essentiële cognitieve gebieden inlopen. Bovendien is er sinds kort een nieuwe wetenschappelijke theorie – de zogeheten ‘beschermingshypothese’ – die stelt dat hersenen van mensen met autisme minder snel verouderen. Hiervoor bestaat nog weinig bewijs en de twijfels zijn levensgroot – maar er zijn wél interessante aanwijzingen.

Mensen met autisme lopen achterstand later in

De verwachting van autisme-experts was tot voor kort dat hersenen van mensen met autisme juist sneller zouden verouderen. Dat dacht ook Geurts toen zij in 2011 begon aan haar door de NWO gefinancierde vijfjarige onderzoeksproject getiteld Autisme en Ouderdom, een dubbel probleem?
„Omdat zij vaker te maken hebben met bekende risicofactoren voor hersenveroudering zoals angst, stress, depressie en eenzaamheid”, legt Geurts uit. „En ook omdat zij al op jonge leeftijd een aantal cognitieve problemen hebben die we óók zien bij ouderen zonder autisme, bijvoorbeeld met het bedenken van nieuwe oplossingen, het werkgeheugen en vaardigheden als plannen en organiseren.”
Geurts vergeleek de resultaten van een aantal neuropsychologische testen van 23 ouderen met autisme van 51 tot 83 jaar met die van evenveel leeftijdgenoten zonder de aandoening. „Het eerste dat opviel was dat we bijna geen verschillen zagen tussen de twee groepen”, zegt Geurts. „Terwijl ik in mijn promotieonderzoek naar executieve functies, zeg maar uitvoerende regelfuncties, van onder andere kinderen met autisme in 2004 wél hele duidelijke verschillen op groepsniveau had gevonden.”

De in 2012 in het toonaangevende tijdschrift Journal of Autism and Developmental Disorders gepubliceerde paper betekende een mijlpaal in het autisme-onderzoek. „Geurts is absoluut een pionier”, zegt de Britse autisme-expert en hoogleraar neurowetenschappen aan King’s College London Franscesca Happé over de telefoon. „Zij heeft als eerste onderzoeker ooit cognitieve veroudering bij mensen met en zonder autisme met elkaar vergeleken.” Geurts liet zien dat ouderen met autisme opvallend ‘normaal’ presteren op denktaken. „Ik dacht: ‘Misschien slaat het ook wel nergens op, het is ook wel een érg klein onderzoeksgroepje’”, zegt Geurts. „Maar sindsdien vinden verschillende onderzoekers, onder wie overigens maar liefst drie Nederlandse, precies hetzelfde: de problemen op het gebied van werkgeheugen en andere executieve functies die op de voorgrond staan bij kinderen en jongeren met autisme, lijken op volwassen leeftijd nagenoeg te zijn verdwenen.”

Onduidelijk is hoe en wanneer de problemen verdwijnen. „Ik vermoed dat de ontwikkeling van een aantal cognitieve vaardigheden bij mensen met autisme langer doorgaat”, zegt Geurts. „Ook nog op een leeftijd waarop die van mensen zonder autisme al aan de afdaling begint, vanaf ongeveer het dertigste levensjaar. Ergens halen zij een groot deel van hun achterstanden in waardoor de twee groepen uiteindelijk op elkaar gaan lijken. De veroudering loopt daarna waarschijnlijk overwegend parallel.”

Inhaalslag gaat bij mensen met autisme door na hun 50ste

Opmerkelijk genoeg lijkt het inhaalproces zelfs na het vijftigste levensjaar nog plaats te vinden. Zo blijkt uit een in 2016 in Autism Research gepubliceerd onderzoek van de Nederlandse psycholoog Anne Geeke Lever en Geurts bijvoorbeeld dat vijftigplussers met autisme nauwelijks slechter scoorden op taken waarbij ze zich in anderen moesten verplaatsen. Problemen op het gebied van deze zogeheten theory of mind gelden als een belangrijk kenmerk van autisme. „Ze scoorden nog wel iets minder goed dan de controlegroep”, zegt Lever die in mei 2016 bij Geurts promoveerde. „Maar er was geen sprake meer van een tekortkoming.”

Lever en Geurts vonden ook – in een in 2016 in de Journal of Autism and Developmental Disorders gepubliceerd onderzoek – dat sociale angststoornissen veel minder voorkomen bij vijftigplussers met autisme: twee procent had hier last van, tegen eenentwintig procent van de volwassenen tot vijftig jaar.
Ook onderzoekster Esra Zivrali van King’s College London concludeert in een nog niet gepubliceerd promotieonderzoek dat de sociale cognitie van vijftigplussers met autisme beter is ontwikkeld. „Op sommige gebieden is er geen of slechts een klein verschil waarneembaar met leeftijdgenoten zonder autisme”, zegt haar promotor Happé.

Zelf publiceerde Happé in augustus 2016 een paper (Journal of Autism and Developmental Disorders ) waaruit blijkt dat volwassenen met autisme naarmate zij ouder zijn beter scoren op de zogeheten Digit Symbol (die meet aandacht, verwerkingssnelheid en werkgeheugen) en de Block Design (perceptuele vaardigheden en probleemoplossend vermogen) testen. Bekend is dat ouderen zonder autisme deze testen – onderdeel van de Wechsler Adult Intelligence Scale – juist steeds minder goed gaan maken.

Autistisch brein lijkt minder snel te verouderen

De grote vraag is nu: waar houdt de ‘inhaalslag’ op, en is er wellicht sprake van een heel ander fenomeen, namelijk dat autisme beschermt tegen hersenverval? Voor deze laatste theorie – die dus puur speculatief is – bestaan inmiddels enkele interessante aanwijzingen, voornamelijk afkomstig uit kleinschalige vergelijkingsonderzoeken.

GRIJZE HERSENSTOF

Het volume van de grijze stof – betrokken bij informatieverwerking – is in een aantal hersendelen groter bij kinderen en jongeren met autisme, bijvoorbeeld in de temporale kwab (onder meer betrokken bij inlevingsvermogen) en in de prefrontale cortex (onder meer plannen en organiseren). Op latere leeftijd lijkt dit niet meer het geval te zijn, zo blijkt uit RI-onderzoek van hersenonderzoeker Cédric Koolschijn en neuropsycholoog Hilde Geurts onder vijftig mensen tussen de 30 en 75 jaar met autisme en evenveel mensen zonder autisme uit dezelfde leeftijdsgroep (Journal of Autism & Developmental Disorders, augustus 2016). „Er was geen enkel groepsverschil te zien”, zegt Koolschijn.
Een belangrijke aanwijzing komt uit Levers in 2016 in Autism Research gepubliceerde replicatie van Geurts onderzoek naar cognitieve veroudering bij mensen van 51 tot 83 jaar. „Hierin maakte de autismegroep een visuele geheugentaak duidelijk beter”, zegt Lever. Leeftijd had bij hen wel enige negatieve invloed, maar in veel mindere mate dan bij mensen zonder autisme. Lever: „In een ander recent onderzoek vonden wij bovendien dat het werkgeheugen in de groep ouderen met autisme vrijwel gelijk was gebleven, terwijl dat in de controlegroep iets achteruit was gegaan. Ook dit past bij een beschermingspatroon.”

Een andere aanwijzing komt van de Britse Amanda Roestorf die op dit moment werkt aan haar promotieonderzoek naar autisme en cognitieve veroudering onder leiding van de autisme-expert en hoogleraar Dermot Bowler van de City University London. Voor haar masterscriptie uit 2014, uitvoerig beschreven in Autism Spectrum disorder in Mid and Later Life, vergeleek zij het vermogen tot plannen en het succesvol toepassen van strategieën van een kleine groep jongvolwassenen met autisme (18 tot 49 jaar) met die van oudere volwassenen met autisme (50-79 jaar). Zij vond geen achteruitgang in de oudste groep – wél vooruitgang op sommige deelgebieden. Een andere promovenda van Bowler, Melanie Ring, concludeerde in 2015 dat het geheugen van ouderen met autisme minder achteruitgang als gevolg van leeftijd liet zien dan dat van mensen zonder autisme.

Plasticiteit beschermt mogelijk autistisch brein

De meest opzienbarende en meest speculatieve aanwijzing voor de beschermingshypothese komt van de Amerikaanse neurowetenschappers Lindsay Oberman en Alvaro Pascual-Leone. In een in 2014 in het tijdschrijft Medical Hypotheses gepubliceerd artikel stellen zij dat de verhoogde hersenplasticiteit van mensen met autisme, waar zij op jongere leeftijd juist veel last van zouden hebben, op latere leeftijd mogelijk beschermt tegen de ziekte van Alzheimer. Hersenplasticiteit is het vermogen van het brein om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden en ervaringen, onder andere door bestaande verbindingen tussen zenuwcellen te versterken of door hele nieuwe verbindingen aan te leggen. Hersenplasticiteit neemt af bij het ouder worden en bij mensen met Alzheimer zou deze afname volgens de onderzoekers te extreem te zijn. Ervan uitgaande dat mensen met autisme beginnen met een ‘teveel’ aan plasticiteit, hebben zij minder kans op een ‘tekort’ als zij oud zijn.

Eerst lieten Oberman en Pascual-Leone zien dat in totaal 35 volwassenen met autisme (allen syndroom van Asperger) inderdaad een plastischer brein hebben dan 35 mensen zonder de aandoening. Vervolgens zochten zij in Shrine – een Amerikaanse database met medische dossiers van ziekenhuizen, waaronder dat van de Harvard Medical School – op de trefwoorden ‘autisme’ en ’dementie’ in de dossiers van alle patiënten van 55 jaar en ouder. Deze combinatie bleek zelden of nooit voor te komen.

„Misschien is er inderdaad een biologische verklaring en verouderen hersenen van mensen met autisme op een andere manier”, zegt Happé. „Dat zou echt zeer opzienbarend zijn.”
Een plausibelere verklaring is volgens haar echter dat er sprake is van een selectie-effect: veel volwassenen die tot nu toe deelnamen aan autismeonderzoek, ontvingen hun diagnose op latere leeftijd. Ook beschikken zij vaak over een normale tot hoge intelligentie, wat lang niet voor iedereen met autisme geldt. Happé: „Het is mogelijk dat zij zo lang zonder diagnose konden functioneren dankzij uitzonderlijke cognitieve vaardigheden waarmee ze hun sociale en communicatieve problemen compenseerden.”

WITTE HERSENSTOF

In een ander onderzoek van de hersenonderzoekers Koolschijn en Geurts werd wél verschil gevonden in de kwaliteit van de zogeheten wittestofbanen die de communicatie tussen de hersencellen verzorgen (Human Brain Mapping, augustus 2016). „Bij mensen met autisme was de microstructuur van deze banen anders”, zegt Koolschijn. „wat ervoor kan zorgen dat zij minder goed functioneren.” Dat gold volgens Koolschijn vooral voor de ‘lange afstandsbanen’, verantwoordelijk voor de communicatie tussen verder van elkaar gelegen hersengebieden. Koolschijn: „De verschillen zijn vergelijkbaar met verschillen die op jongere leeftijd worden gevonden.

Volgens Sylvia Heijnen-Kohl, gz-psycholoog in opleiding tot klinisch psycholoog bij de Limburgse ggz-instelling Mondriaan Ouderen, die op dit moment onderzoek doet naar de autismediagnose op latere leeftijd, geldt inderdaad vaak de regel: hoe slimmer, des te beter in compenseren. „Ik heb op dit moment bijvoorbeeld een patiënt die in zijn jonge jaren de Sociale Academie is gaan volgen omdat hij wilde leren om met andere mensen om te gaan.” Een late diagnose wil volgens Kohl – eveneens auteur van het boek Autism Spectrum disorder in Mid and Later Life – echter niet zeggen dat iemand geen ‘echt’ autisme heeft. „Een grote groep heeft lange tijd een verkeerde diagnose gehad. Het besef dat óók mensen met een normale tot hoge intelligentie autisme kunnen hebben, is pas in de jaren 90 doorgedrongen tot de psychiatrie, en begint eigenlijk nu pas echt door te sijpelen in de ouderenpsychiatrie.”

Levert de jarenlange worsteling van veel mensen met autisme – met name op sociaal gebied – hun uiteindelijk cognitieve voordelen op? Volgens Geurts, Lever en Happé is dat nu de meest aannemelijke verklaring voor hun verrassende prestaties op latere leeftijd. „Het is mijn nieuwe hypothese waar ik nu graag verder onderzoek naar wil doen”, zegt Geurts.

Mensen met autisme doen hun hele leven al non-stop aan intensieve braintraining

“Ouderen wordt vaak aangeraden om aan braintraining te doen om hersenveroudering te vertragen, bijvoorbeeld in de vorm van kruiswoordpuzzels of Sudoku”, zegt Happé. „Mensen met autisme doen hun hele leven al non-stop aan intensieve braintraining, bijvoorbeeld als ze tijdens een gesprek met neurotypicals [mensen zonder autisme] proberen te achterhalen wat er precies wordt bedoeld. Wij begrijpen dat intuïtief, maar voor hen is het als het uit het hoofd oplossen van een complex rekenkundig probleem. Dat kan verklaren waarom zij op latere leeftijd beter gaan functioneren.”
Maar zo is er toch óók sprake van bescherming? „Jawel”, zegt Happé, „maar die heeft niets met autisme zélf te maken. Voor iedereen geldt namelijk dat je ergens beter in wordt als je intensief traint.”

Bron: nrc.nl 2017